In het beschrijven van mijn werk is wel de term poëzie gebruikt. Dat begon al toen Uwe Poth mijn werk karakteriseerde als 'pure beeldpoëzie' op de academie. Hij doelde op mijn kleurgebruik, mijn toets en mijn vormentaal in het schilderen. Zelf heb ik het woord poëzie wel gebruikt in relatie tot mijn serie 'Stains'. Behalve op het kleurgebruik en de beweging van de schildertoets, wilde ik de term toepassen op de beeldelementen die ik in die serie gebruikte. De 'dichterlijkheid' van mijn gebruik van beelden in deze serie zit 'm in hoe de herkomst van de elementen (vaak figuren uit nieuwsfotografie) van geen belang is voor het werk. Het ging er in deze serie niet om dat ik refereer aan een historisch voorval of persoon, maar om iets wat ik in de foto zelf heb herkend en ervaren. Iets dat gaat over mijzelf, over het bestaan en de wereld waarin we bestaan.
Hans Georg Gadamer zegt over dat 'iets' in zijn standaardwerk 'waarheid en methode': 'Wat men eigenlijk aan een kunstwerk ervaart en waarop men gericht is, is juist hoe waar het is, dat wil zeggen: hoezeer men er iets (ook zichzelf) in ziet en herkent.' Gadamer zegt ook dat het werk gezien wordt 'los van alle toevalligheden en wisselende omstandigheden', 'het wordt "als" iets gekend.' Met andere woorden, het gaat in het kunstwerk niet meer om het afbeelden van het convergente en toevallige van een historische gebeurtenis, situatie of personen, maar om 'iets', en dat iets moet onbenoemd blijven, tenzij we spreken over een specifiek kunstwerk - wat daarin wordt herkend en ervaren. De 'herkomst van het plot valt buiten de ervaring van het kunstwerk,' zegt Gadamer ook.
Het boeiende aan Gadamer's gedachtengang vind ik echter, dat hij de onverbreekbare verbinding aanwijst tussen het werk, de kijker (en ook de maker is zelf een kijker, namelijk de eerste kijker), en 'de' wereld. De betekenis van kunst is daarom, en dat ben ik van harte met hem eens, nooit alleen te vinden in de kunst zelf. Het gaat in het nadenken over de betekenis van een werk altijd heen en weer tussen kijker, werk, (kunst)geschiedenis en wereld.
Gadamer schrijft over de betekenis van een kunstwerk: 'Het is is duidelijk geworden dat wat de nabootsing nabootst, wat de (maker) vormgeeft, wat de speler uitbeeldt (in het geval van een theaterwerk), wat de kijker ziet, zozeer het bedoelde is, dat de poëtische creativiteit of kundigheid helemaal niet apart op de voorgrond treedt.' 'Wat de speler speelt en de kijker ziet, zijn de gestalten en de handeling zelf, zoals ze door de schrijver (of maker) zijn vormgegeven.' Gadamer spreekt over een dubbele mimesis in een kunstwerk: 'de schrijver (maker) beeldt uit en de speler (het werk) beeldt uit. Maar deze dubbele mimesis is er één. Wat in de één en de ander tot leven komt is hetzelfde.' Eigenlijk kun je kort samenvatten dat Gadamer zegt dat het kunstwerk niet (alleen) over kunst gaat, maar over jezelf, de mens (zowel maker als kijker), het bestaan en de wereld. Het werk beeldt iets (het 'wat' van een werk) uit - maar niet als was het een afbeelding, een reproductie; maar als een toevoeging, een méér - en dat iets gaat over jezelf, je bestaan en de wereld.
Dit betekent natuurlijk niet dat het werk zelf een derderangs positie krijgt toebedeeld. Want het 'hoe' van het uitbeelden is daarmee van een onschatbaar belang. Gadamer zegt daarover: 'De zogenaamde objectieve inhoud is helemaal geen stof die op een vormgeving achteraf zou wachten, maar is in het kunstwerk altijd in de eenheid van vorm en betekenis gebonden.' Wat in dit taalgebruik misschien een misverstand op kan roepen is het woord 'uitbeelden'. Het is belangrijk dit woord goed te verstaan, en niet te denken dat een werk iets uitbeeldt wat los van het werk kan bestaan en worden bezien. Het uitbeelden waar Gadamer van spreekt is het werk zelf. In het werk zelf wordt dus de betekenis gevonden, er is een eenheid van vorm en betekenis.
Wat het woord poëzie nu kan verduidelijken over wat er in een beeldend kunstwerk gebeurt, is denk ik een vergelijk met hoe een gedicht wordt opgebouwd uit taal, uit woorden. Het gaat daarbij niet om de semiotiek, de tekenleer of het 'systeem' van de taal, maar om de semantiek; de betekenisvolle inhoud. Een woord, een tekst staat in een bijzondere verhouding tot de wereld en degene die het woord of de tekst gebruikt of leest. Dit is een eerste vergelijk die toepasbaar is op een beeldend kunstwerk. De vormen en kleuren die een beeldend werk toont, staan net als de woorden van een gedicht in een betekenisvolle verhouding tot de wereld en degene die het werk maakt of ervaart.
Een tweede vergelijk tussen een gedicht en een beeldend werk is dat het hoe van de vormgeving en de rangschikking, betrekking heeft op hoe de betekenis wordt gekend. De context van de andere woorden in een gedicht, en de structuur daarvan, zijn van invloed op hoe een woord kan worden begrepen. Overigens kan een gedicht ook gemakkelijk de overgang maken naar beeld, bijvoorbeeld door hoe het gedicht wordt opgeschreven, de letters afgedrukt of zelfs gebeiteld als inscriptie. De spaties die worden gebruikt, de vormgeving van de letters, de vormgeving van de regels en de strofen. In een beeldend werk speelt het hoe van compositie, vormgeving, beweging en kleurnuances en -contrasten op alle niveau's mee. Iedere hermeneutiek of nadenken over betekenis, begint dan ook met een heel precieze analyse van wat een werk toont, en hoe het dat toont. Zelfs de context waarin men het werk ervaart is van invloed op hoe men het werk verstaat, hoe het werk bestaat. Het hoe waarin het werk zich aan ons toont is van invloed op hoe het werk wordt gekend en verstaan.
Tot slot is er een derde vergelijk tussen een gedicht, de poëzie, en een beeldend werk mogelijk. De handeling van het maken van beiden is een inscriptie van een gebeurtenis. In die gebeurtenis ligt de ervaring van betekenis, in de ervaring van de handeling wordt de betekenis ontdekt en bedoeld. In het uitspreken van de woorden, ofwel het opschrijven/optekenen ervan - in de beweging van het schilderen, de toets op de drager, of van welke andere vorm van handelen op wat voor drager dan ook, ligt de betekenis in de ervaring van de handeling. Ik denk dat in het bekijken en ervaren van een werk (of het opnieuw (voor)lezen van een gedicht) de kijker/lezer deze handeling actualiseert in een nieuwe ervaring ervan. Gadamer schreef daarover: 'Dat het dichtwerk iedere keer alleen bestaat als het gespeeld wordt, in de uitbeelding, als schouwspel, en dat het toch zijn specifieke zijn is dat daarin tot uitbeelding komt.' Hoewel iedere ervaring van het werk nieuw is, is het toch steeds de ervaring van dat specifieke werk, met zijn specifieke structuur en vormgeving.
Ger van Elk zegt dat 'als het werk goed gaat' er een 'meerwaarde ontstaat'. Die meerwaarde in een werk noemt hij poëzie. Ik denk dat de meerwaarde in een werk gaat over wat ik hierboven schreef: De betekenisvolle verhouding van het werk tot de kijker en maker, en de wereld waarin het bestaat en waarin de maker en de kijker bestaan. Deze meerwaarde 'ontstaat' en is niet zonder meer gegeven. Deze meerwaarde wordt ook ontdekt, gevonden en niet uit voorbedachte rade vormgegeven - maar wordt wel gezocht en bedoeld. Poëzie is daar een toepasselijk en betekenisvol woord voor.
terug naar de spiegelcitaten