Kunstenaar zijn. Voor mij is dit - zoals Lucassen zegt - geen keuze, maar een onderdeel van wie ik ben. Ondernemer Arjan Middelkoop sprak bij zijn inleiding op een expositie van mijn werk over een 'roeping' tot het kunstenaarsschap. Eigenlijk is dat heel passend. Je wordt 'geroepen' (door het leven) om te zijn wie je bent. In mijn geval is dat blijkbaar kunstenaar zijn. Je kiest jezelf niet, maar dat wil nog niet zeggen dat het eenvoudig is om ervoor te kiezen jezelf ook daadwerkelijk te zijn, en vooral te 'worden'. De Deense filosoof Søren Kierkegaard heeft daarover zinvol nagedacht, o.a. in zijn werk 'Het begrip angst'. Voor mij is het niet altijd vanzelfsprekend geweest mezelf te zijn. Ik kom daar verderop in deze notitie op terug.
Lucassen sprak over een 'obsessie' voor beelden en over altijd maar tekenen. Als kind al. Als ik dat op mijzelf betrek, is het belangrijk om het begrip 'beelden' te verhelderen. Het begrip 'beelden' is een containerbegrip, en daarom is de inhoud ervan voor mijn persoonlijke verhaal nog niet gearticuleerd. Ik vind het wel een toepasselijk en voor de hand liggend begrip om te gebruiken voor iemand die een 'beeldend' kunstenaar wordt genoemd. Maar wat zijn 'beelden' precies? Omdat dit een autobiografische notitie is, blijf ik om deze vraag te beantwoorden bij mezelf.
Mijn obsessie voor 'beelden' ontdekte ik als kind in een hang naar verhalen, in woord en beeld. In het vertellen van verhalen over de wereld, over het bestaan, kon ik me als kind al verliezen. De Engelse psycholoog Donald Winnicott heeft geschreven over 'transitional objects'; objecten waarmee het kind leert 'grip' te krijgen op de wereld om hem heen, en die het kind het mogelijk maken de wereld in te gaan en te verkennen. Ik denk dat verhalen vertellen, een gedachtenspel spelen met elementen uit je leven, ook iets dergelijks doet, en dat zou Winnicott denk ik met me eens zijn. Ik maakte als kind, alleen en met vrienden, hoorspelen, tekenfilms, tijdschriften, toneelstukjes, strips en boeken.
Zo had het prentenboek 'Max en de Maximonsters' van Maurice Sendak mij als voorschoolsjongetje gegrepen. Ik 'las' het iedereen voor die bij ons thuis kwam en wilde luisteren. Op de kleuterschool was ik vol van het poppentheater dat voor ons optrad met bewegende decors, muziek, rekwisieten. Maar ook van het verhaal, en vooral de muziek van 'Peter en de Wolf' van Prokofiev die de juf ons liet horen. Op de basisschool speelden een periode de helden, de beeldtaal en vertelstructuur uit een tekenfilmserie getiteld 'De Strijd der Planeten' weer een aanzwengelende rol in mijn spel, tekeningen, strips en verhalen. Tenslotte kwam veel voor mij samen in mijn liefde voor een tekenfilm van Walt Disney over een onmogelijke vriendschap. Er opende zich voor mij als jongen een wereld van tekeningen, schilderingen, verhalen, literatuur, muziek en narratieve structuren in het werk van Walt Disney, zijn werkwijze, en de bronnen van dat werk. Ik leerde door daarover te lezen en erop te studeren bewust nadenken over het maken van 'een werk', en hoe dat te ontwikkelen en structureren in een bepaalde, afgeronde en overwogen vorm.
Ik denk dat 'beelden' voor mij al deze dingen waren. Een 'beeld' was voor mij nooit één afgerond en op zichzelf staand ding, maar een begin van een universum, of een stukje ervan, dat parallel loopt aan mijn bestaan. Een spiegelwereld waarin ik mijzelf leer kennen en probeer te begrijpen en die allerlei vormen aan kan nemen.
Hoewel mijn vader een gedreven tekenaar was, met een passie voor verhalen, geschiedenis, (vooral klassieke) muziek en tekenaars zoals Anton Pieck en Rien Poortvliet, kwam ik als kind eigenlijk nooit in een museum voor beeldende kunst. Ik groeide niet op in een speciaal kunstzinnig milieu, maar wel in een milieu waarin allerlei kunstvormen, zoals zang, muziek, poëzie en literatuur, een gewaardeerde rol speelden. Echter was dit altijd een ondergewaardeerde rol. Een kunstuiting was iets wat leuk was voor erbij. Een aardigheid voor je vrije tijd, en waarbij vooral de nadruk lag op 'knap gedaan'. Sport stond denk ik op een soortgelijke plaats als die kunstzinnige uitingen, maar omdat sport meer aanzien genoot in het maatschappelijk leven in ons dorp, had de kunstzinnige uiting ook tegenover de sport een ondergewaardeerde plaats. Een kunstzinnige uiting moest ook vooral dienstbaar zijn: verfraaien, verluchtigen, illustreren.
Terugkijkend zie ik dat het mede hierdoor voor mij niet altijd vanzelfsprekend was ervoor te kiezen om te worden wie ik ben. Want wanneer dat wat je bent structureel ondergewaardeerd wordt tijdens je opgroeien doet dat iets met je verhouding tot jezelf. Het was voor mij dan ook geen gemakkelijke stap om naar de Academie te gaan. Toen ik ten langen leste toch naar de Academie ging was dat ook geen stap die werd toegejuicht.
Lucassen sprak over een 'obsessie' voor beelden en over altijd maar tekenen. Als kind al. Als ik dat op mijzelf betrek, is het belangrijk om het begrip 'beelden' te verhelderen. Het begrip 'beelden' is een containerbegrip, en daarom is de inhoud ervan voor mijn persoonlijke verhaal nog niet gearticuleerd. Ik vind het wel een toepasselijk en voor de hand liggend begrip om te gebruiken voor iemand die een 'beeldend' kunstenaar wordt genoemd. Maar wat zijn 'beelden' precies? Omdat dit een autobiografische notitie is, blijf ik om deze vraag te beantwoorden bij mezelf.
Mijn obsessie voor 'beelden' ontdekte ik als kind in een hang naar verhalen, in woord en beeld. In het vertellen van verhalen over de wereld, over het bestaan, kon ik me als kind al verliezen. De Engelse psycholoog Donald Winnicott heeft geschreven over 'transitional objects'; objecten waarmee het kind leert 'grip' te krijgen op de wereld om hem heen, en die het kind het mogelijk maken de wereld in te gaan en te verkennen. Ik denk dat verhalen vertellen, een gedachtenspel spelen met elementen uit je leven, ook iets dergelijks doet, en dat zou Winnicott denk ik met me eens zijn. Ik maakte als kind, alleen en met vrienden, hoorspelen, tekenfilms, tijdschriften, toneelstukjes, strips en boeken.
Zo had het prentenboek 'Max en de Maximonsters' van Maurice Sendak mij als voorschoolsjongetje gegrepen. Ik 'las' het iedereen voor die bij ons thuis kwam en wilde luisteren. Op de kleuterschool was ik vol van het poppentheater dat voor ons optrad met bewegende decors, muziek, rekwisieten. Maar ook van het verhaal, en vooral de muziek van 'Peter en de Wolf' van Prokofiev die de juf ons liet horen. Op de basisschool speelden een periode de helden, de beeldtaal en vertelstructuur uit een tekenfilmserie getiteld 'De Strijd der Planeten' weer een aanzwengelende rol in mijn spel, tekeningen, strips en verhalen. Tenslotte kwam veel voor mij samen in mijn liefde voor een tekenfilm van Walt Disney over een onmogelijke vriendschap. Er opende zich voor mij als jongen een wereld van tekeningen, schilderingen, verhalen, literatuur, muziek en narratieve structuren in het werk van Walt Disney, zijn werkwijze, en de bronnen van dat werk. Ik leerde door daarover te lezen en erop te studeren bewust nadenken over het maken van 'een werk', en hoe dat te ontwikkelen en structureren in een bepaalde, afgeronde en overwogen vorm.
Ik denk dat 'beelden' voor mij al deze dingen waren. Een 'beeld' was voor mij nooit één afgerond en op zichzelf staand ding, maar een begin van een universum, of een stukje ervan, dat parallel loopt aan mijn bestaan. Een spiegelwereld waarin ik mijzelf leer kennen en probeer te begrijpen en die allerlei vormen aan kan nemen.
Hoewel mijn vader een gedreven tekenaar was, met een passie voor verhalen, geschiedenis, (vooral klassieke) muziek en tekenaars zoals Anton Pieck en Rien Poortvliet, kwam ik als kind eigenlijk nooit in een museum voor beeldende kunst. Ik groeide niet op in een speciaal kunstzinnig milieu, maar wel in een milieu waarin allerlei kunstvormen, zoals zang, muziek, poëzie en literatuur, een gewaardeerde rol speelden. Echter was dit altijd een ondergewaardeerde rol. Een kunstuiting was iets wat leuk was voor erbij. Een aardigheid voor je vrije tijd, en waarbij vooral de nadruk lag op 'knap gedaan'. Sport stond denk ik op een soortgelijke plaats als die kunstzinnige uitingen, maar omdat sport meer aanzien genoot in het maatschappelijk leven in ons dorp, had de kunstzinnige uiting ook tegenover de sport een ondergewaardeerde plaats. Een kunstzinnige uiting moest ook vooral dienstbaar zijn: verfraaien, verluchtigen, illustreren.
Terugkijkend zie ik dat het mede hierdoor voor mij niet altijd vanzelfsprekend was ervoor te kiezen om te worden wie ik ben. Want wanneer dat wat je bent structureel ondergewaardeerd wordt tijdens je opgroeien doet dat iets met je verhouding tot jezelf. Het was voor mij dan ook geen gemakkelijke stap om naar de Academie te gaan. Toen ik ten langen leste toch naar de Academie ging was dat ook geen stap die werd toegejuicht.