het project 'California Maybe'
In de jaren tachtig en negentig was de beeldcultuur van MTV een belangrijk en interessant medium. Ik was geïnteresseerd in hoe veronderstelde grenzen tussen media, tussen 'high' en 'low' culture, tussen kunst en kitsch, tussen performance, muziek en beeldende kunst, maar ook tussen kunst en werkelijkheid werden overschreden en doorbroken in de wereld van musicvideo's en popmuziek. Vanuit mijn kunstenaarsschap ging ik bezig met het 'concept' popmuziek/popartiest. In dit project onder de noemer 'California Maybe', een zin uit een film. Het citeren van zinnen uit films en televisie, en deze in een nieuwe, poëtische context plaatsen, waardoor de betekenis ervan verschoof en verdiepte, speelde een belangrijke rol in dit project, maar ook in mijn verdere werk uit die periode.
De 'cover' van de tape bestaat uit een prachtige dia die ik vond op een rommelmarkt van een strand met ondergaande zon. De horizon is scheef. Het zand is verrommeld door autobanden. Er is nauwelijks branding. De zon is klein en bleek. Het nastreven van geluk en schoonheid, en het clichébeeld daarvan, en dan het 'net niet' van de werkelijkheid. Op het titelblad heb ik, behalve een foto van mezelf waarbij ik acteer voor het werk 'Ik moet je nog zeggen dat ik een robot ben', foto's gebruikt van een werk dat ik deed in de stad. Marleen van der Weerd speelde daarin enkele gebeurtenissen van me, waarmee ik het patina van 'alles is OK' dat op het dagelijks leven ligt wilde verstoren. Het 'net niet' van de werkelijkheid.
Het eerste lied is gebaseerd op een korte film waar ik aan werkte. Helaas is het filmmateriaal verloren gegaan, wellicht kan ik ooit deze film nog eens opnieuw maken. De woorden beschrijven de scenes uit de film. De 'sneeuw' op de televisie die langzaam 'stolt' is een beeld dat ik ook letterlijk gebruikte in een installatie die ik maakte op het Internationaal Videofestival in Leeuwarden. De klok die stopt met tikken, maar snel weer begint als de hoofdpersoon opkijkt naar de klok. Muzikaal wilde ik graag eens uitproberen wat ik kon doen met een strijkersarrangement.
In het tweede lied staat het verdwijnen en veranderen van het geloof in God centraal vanuit het perspectief van God als Persoon, als individu. God is een jongen die alleen leefde in het universum en dan de aarde, en mat name de mensen die daarop leefden, adopteert om van te houden. Maar Hij pakt het niet handig aan, de mensen worden 'slimmer' dan Hij had gedacht, en ze laten Hem weer alleen. Het is interessant vanuit psychologisch perspectief wat 'alleen zijn' in het universum betekent voor een mens. Zo'n tekst of verhaal gaat natuurlijk altijd over jezelf, en zegt meer over jezelf dan over God. God is hier een 'fictie' waarin ik mezelf probeer te begrijpen. Muzikaal gebruik ik onlogische combinaties van harmonieën in de verschillende bewegingen van het lied. Ook gebruik ik random patterns in de ritmesectie.
Het derde lied komt uit de film 'West Side' die onaf is blijven liggen op de plank. In deze film werkte ik samen met Frank Bruinsma (nu actief als het Super8 Reversal Lab) met gevonden footage van een ziekenhuisserie voor televisie uit eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. Door hieruit scenes te knippen en opnieuw te arrangeren, en opnieuw 'na te synchroniseren' met eigen dialogen, stelde ik vragen over de grenzen tussen werkelijkheid en beleving. Ik heb hiervoor een digitale soundtrack gemaakt met door een computer gegenereerd, random gesis en gebrom. En verder enkele korte arrangementen van het thema dat ik voor de film schreef, en dit lied dat bij de aftiteling zou klinken. Muzikaal zocht ik naar een ontsporing, en vervolgens de nieuwe synthese, van allerlei muzikale elementen die in de jaren-zeventig opgang deden. Met name de Franse filmmuziek van Francis Lai en showtunes á la de 'Loveboat'. Het 'gelikte', het 'grootse' en daarnaast het persoonlijke en gevoelige. De dialoog in het begin van de opname heb ik gearrangeerd met tekstopnamen uit 'The Amazing Colossal Man' uit '57.
Het vierde lied is een akoestische versie van een lied dat ik schreef voor een ander project, waarin ik met een oude jeugdvriend samenwerkte. De tekst die hij daarvoor had gemaakt werd gekenmerkt door een onoprecht vieren van leegte. Ik wilde het lied me weer toe-eigenen door een oprechte tekst te schrijven over het verlangen naar het delen van het bestaan, en daarin betekenis te vinden. De Horror vacui als een existentieel gegeven van het bestaan, gericht niet zozeer op het neurotisch zoeken naar verklaringen, alswel op het oprecht zoeken naar betekenis en verbinding. In die tijd gold het 'unplugged' als een novum, een vorm die de oprechtheid van een opname zou garanderen. Door deze vorm op deze manier bewust te 'gebruiken', wat in die tijd heel veel gebeurde, werd deze vorm juist enorm onoprecht en onecht. Eigenlijk wilde ik door dit lied 'unplugged' op te nemen, de onoprechtheid van de vorm ook terugnemen, en weer opeisen. Zoals ik had gedaan door de tekst te herschrijven.
De laatste opname is een versie met een accordionarrangement van een lied dat ik al eerder had geschreven. Het gaat om de verhouding tussen de generaties. Hoe we met een wereld, en een wereldbeeld, worden 'behept' door onze opvoeding en hoe onze voorouders hebben geleefd en gedaan met zichzelf en de wereld. Wat mij betreft gaat de tekst ook over de moeite om jezelf te vinden na een opvoeding waarin bepaalde waarden werden 'overgedragen' die je vervreemdden van wie je eigenlijk bent. Ik verwoord het hier echter op een niet-subjectieve, objectiverende manier. De dialogen heb ik genomen uit 'Poltergeist' deel 2.
De 'cover' van de tape bestaat uit een prachtige dia die ik vond op een rommelmarkt van een strand met ondergaande zon. De horizon is scheef. Het zand is verrommeld door autobanden. Er is nauwelijks branding. De zon is klein en bleek. Het nastreven van geluk en schoonheid, en het clichébeeld daarvan, en dan het 'net niet' van de werkelijkheid. Op het titelblad heb ik, behalve een foto van mezelf waarbij ik acteer voor het werk 'Ik moet je nog zeggen dat ik een robot ben', foto's gebruikt van een werk dat ik deed in de stad. Marleen van der Weerd speelde daarin enkele gebeurtenissen van me, waarmee ik het patina van 'alles is OK' dat op het dagelijks leven ligt wilde verstoren. Het 'net niet' van de werkelijkheid.
Het eerste lied is gebaseerd op een korte film waar ik aan werkte. Helaas is het filmmateriaal verloren gegaan, wellicht kan ik ooit deze film nog eens opnieuw maken. De woorden beschrijven de scenes uit de film. De 'sneeuw' op de televisie die langzaam 'stolt' is een beeld dat ik ook letterlijk gebruikte in een installatie die ik maakte op het Internationaal Videofestival in Leeuwarden. De klok die stopt met tikken, maar snel weer begint als de hoofdpersoon opkijkt naar de klok. Muzikaal wilde ik graag eens uitproberen wat ik kon doen met een strijkersarrangement.
In het tweede lied staat het verdwijnen en veranderen van het geloof in God centraal vanuit het perspectief van God als Persoon, als individu. God is een jongen die alleen leefde in het universum en dan de aarde, en mat name de mensen die daarop leefden, adopteert om van te houden. Maar Hij pakt het niet handig aan, de mensen worden 'slimmer' dan Hij had gedacht, en ze laten Hem weer alleen. Het is interessant vanuit psychologisch perspectief wat 'alleen zijn' in het universum betekent voor een mens. Zo'n tekst of verhaal gaat natuurlijk altijd over jezelf, en zegt meer over jezelf dan over God. God is hier een 'fictie' waarin ik mezelf probeer te begrijpen. Muzikaal gebruik ik onlogische combinaties van harmonieën in de verschillende bewegingen van het lied. Ook gebruik ik random patterns in de ritmesectie.
Het derde lied komt uit de film 'West Side' die onaf is blijven liggen op de plank. In deze film werkte ik samen met Frank Bruinsma (nu actief als het Super8 Reversal Lab) met gevonden footage van een ziekenhuisserie voor televisie uit eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. Door hieruit scenes te knippen en opnieuw te arrangeren, en opnieuw 'na te synchroniseren' met eigen dialogen, stelde ik vragen over de grenzen tussen werkelijkheid en beleving. Ik heb hiervoor een digitale soundtrack gemaakt met door een computer gegenereerd, random gesis en gebrom. En verder enkele korte arrangementen van het thema dat ik voor de film schreef, en dit lied dat bij de aftiteling zou klinken. Muzikaal zocht ik naar een ontsporing, en vervolgens de nieuwe synthese, van allerlei muzikale elementen die in de jaren-zeventig opgang deden. Met name de Franse filmmuziek van Francis Lai en showtunes á la de 'Loveboat'. Het 'gelikte', het 'grootse' en daarnaast het persoonlijke en gevoelige. De dialoog in het begin van de opname heb ik gearrangeerd met tekstopnamen uit 'The Amazing Colossal Man' uit '57.
Het vierde lied is een akoestische versie van een lied dat ik schreef voor een ander project, waarin ik met een oude jeugdvriend samenwerkte. De tekst die hij daarvoor had gemaakt werd gekenmerkt door een onoprecht vieren van leegte. Ik wilde het lied me weer toe-eigenen door een oprechte tekst te schrijven over het verlangen naar het delen van het bestaan, en daarin betekenis te vinden. De Horror vacui als een existentieel gegeven van het bestaan, gericht niet zozeer op het neurotisch zoeken naar verklaringen, alswel op het oprecht zoeken naar betekenis en verbinding. In die tijd gold het 'unplugged' als een novum, een vorm die de oprechtheid van een opname zou garanderen. Door deze vorm op deze manier bewust te 'gebruiken', wat in die tijd heel veel gebeurde, werd deze vorm juist enorm onoprecht en onecht. Eigenlijk wilde ik door dit lied 'unplugged' op te nemen, de onoprechtheid van de vorm ook terugnemen, en weer opeisen. Zoals ik had gedaan door de tekst te herschrijven.
De laatste opname is een versie met een accordionarrangement van een lied dat ik al eerder had geschreven. Het gaat om de verhouding tussen de generaties. Hoe we met een wereld, en een wereldbeeld, worden 'behept' door onze opvoeding en hoe onze voorouders hebben geleefd en gedaan met zichzelf en de wereld. Wat mij betreft gaat de tekst ook over de moeite om jezelf te vinden na een opvoeding waarin bepaalde waarden werden 'overgedragen' die je vervreemdden van wie je eigenlijk bent. Ik verwoord het hier echter op een niet-subjectieve, objectiverende manier. De dialogen heb ik genomen uit 'Poltergeist' deel 2.