De driedeling die Robert Zandvliet hier maakt van aspecten van een kunstwerk, in zijn geval sec het schilderij, vind ik juist: materiaal; voorstelling; en betekenis - verf; beeld; en 'spirit'.
Wat hij nalaat te verduidelijken is hoe deze aspecten zich tot elkaar verhouden. Het is niet voldoende om slechts vast te stellen dat een kunstwerk deze aspecten heeft, het is juist interessant te doordenken, te begrijpen, hoe deze aspecten zich tot elkaar verhouden - hoe ze samenwerken of wellicht elkaar juist ondermijnen. In dit citaat lijkt het bijna alsof de kunstenaar de aspecten van zijn werk weet te benoemen, maar niet weet hoe hij ze gebruikt of hoe ze werken. Alsof hij in zijn werk overgeleverd is aan 'de goden'. Zandvliet zegt alleen dat de 'toegevoegde waarde' -'spirit'- misschien te verduidelijken als 'betekenis', zich onttrekt aan de 'directe waarneming', en dat 'de maker' dit aspect van zijn werk 'moeilijk' kan 'sturen'.
In mijn 'spiegelcitaten' heb ik hiervoor al het één en ander geschreven over betekenis van kunst. Ik laat het lidwoord 'de' weg, omdat betekenis in een kunstwerk altijd meervoudig is, zich verknoopt met andere betekenissen in en door nieuwe kijkers, andere kunstwerken en verschillende contexten. Het gaat om wat de Duitse filosoof Hans-Georg Gadamer noemt 'werkingsgeschiedenis'. Lopende het bestaan van een werk, wint een kunstwerk aan betekenis. Betekenis is een levende 'traditie', een 'verhaal' waar opeenvolgende kijkers mee verder gaan, vanuit vertrekken, en aan toevoegen.
Juist doordat betekenis meervoudig is, een werk een steeds verruimende of verschuivende horizon biedt en wint, is het (betekenis), zoals Zandvliet zegt, 'lastig uit te leggen'. Je kunt er eenvoudigweg niet in algemene termen over spreken. Het enige wat je in het algemeen kunt zeggen over kunst is dat het 'betekenis' heeft en dat deze betekenis nooit eenduidig is (kunst mág niet eenduidig zijn, waarom niet - daar kom ik verderop op terug). Steeds opnieuw moet betekenis in een concreet werk concreet worden ontdekt en benoemd. Door een concrete kijker in een concrete context. Het concreet maken van betekenis gebeurt in de taal. Gadamer heeft het dubbelzinnige talige karakter van betekenis in zijn hoofdwerk doordacht. In de taal komen 'de zaak' en 'het woord' op een fundamenteel niveau samen. Zo fundamenteel, dat het 'lastig' is ze van elkaar los te maken.
Juist dit is waar betekenis zich onttrekt aan 'directe waarneming'. Alleen de ervaring, de directe waarneming, van het werk is nog geen betekenis. Die ontstaat pas wanneer je die gaat 'noemen'. In taal. Maar dat zeggen is nog onvoldoende. Het werk 'is' er, zoals het er 'is'. De waarnemer ervaart het werk zoals het is, en zoals het daar is. Ook de waarnemer 'is' op een zekere manier en op een zekere plaats. Een andere Duitse filosoof, Martin Heidegger, sprak in de context van het begrijpen van kunst over het 'zijnde dat het zijn begrijpt'. Om te kunnen spreken van betekenis, te gaan 'begrijpen', is taal al verondersteld. In de taal wordt de relatie van de kijker tot het werk geconcretiseerd. Heel simpel gezegd, pas wanneer je de moeite neemt woorden te geven aan wat je ziet of ervaart, krijgt dat wat je ziet of ervaart 'betekenis'.
En toch kunnen we niet zeggen dat voordat je woorden geeft aan wat je ziet of ervaart, er geen 'betekenis' was. Betekenis wordt concreet in taal. In taal wordt betekenis toegankelijk. In taal is de ervaring van het werk door de persoon concreet geworden en verhoudt hij of zij zich tot het werk. In de ervaring van het werk ontdekt de persoon het werk zoals het werk is. De kijker ontdekt ook zichzelf zoals hij of zij daar, bij dat werk, is. Ook hier zijn taal en de ervaring, en daarin de kijker en het werk, fundamenteel verbonden en 'lastig' van elkaar los te maken. Hoewel ik vaak zie dat schrijvers of sprekers over het werk heen gaan spreken, en los van het werk en hun ervaring ervan gaan spreken over het werk. Betekenis kan dan niet worden gevonden. Betekenis van een werk wordt niet gevonden vanuit de biografie van de maker, of de plaats die je het toekent in de kunstgeschiedenis op grond van vermeende, overstijgende ontwikkelingen. Betekenis is altijd alleen te vinden in de waarneming van het concrete werk, op de concrete plaats, door de concrete persoon. Maar dus niet alleen in de 'directe' waarneming, maar ook in het 'noemen' van de waarneming. In het noemen van de ervaring èn het ervaren zelf wordt betekenis gevonden.
Het woord 'vinden' is volgens mij net zo belangrijk als het woord 'noemen' wanneer we het hebben over betekenis van kunst. Het geeft weer dat er al iets is wat zich laat vinden. Dat is erg belangrijk te zeggen, omdat het duidelijk maakt dat betekenis niet wordt 'gemaakt'. Gelukkig is het niet zo dat betekenis van een werk relatief of subjectief is, en dat iedereen maar wat langs elkaar heen interpreteert. Het werk heeft een intrinsieke betekenis. Een betekenis die weliswaar meervoudig is, en die zich ook nog eens kan verknopen met andere, nieuwe betekenissen, maar toch een betekenis die het werk concreet 'bezit'. Hier komen we bij hoe de drie aspecten (materiaal; voorstelling; betekenis) zich tot elkaar verhouden.
Het 'bezit' van betekenis in een werk zit 'm in het materiaal en de voorstelling van het werk. Misschien zijn materiaal en voorstelling onderling meer verweven met elkaar dan met betekenis. Want wat is voorstelling eigenlijk méér dan het hoe van het materiaal? Het materiaal en hoe het is gebruikt bezit vast te stellen eigenschappen. Het werk toont zich fysiek op een concrete manier aan ons. Om betekenis te vinden gaan we uit van dat wat het werk is. In de meeste gevallen is het kunstwerk nog steeds een concreet werk, en niet slechts 'concept' of 'afdruk' van een digitaal bestand. Het werk zelf bestaat in een fysieke staat. Hoe en of een kunstwerk ook 'concept' kan zijn, en of de aard van een digitaal bestand kan beantwoorden aan de term 'werk' wil ik hier even buiten beschouwing laten. In een notitie naar aanleiding van een citaat van Ger van Elk over de foto heb ik hierover al eens wat geschreven. Dat een werk zich laat ervaren, in het materiaal en het hoe daarvan, maakt dat betekenis in deze concrete feitelijkheid kan worden gevonden.
Betekenis is uiteindelijk dat wat een kunstwerk iets 'waard' maakt. Die waarde kun je uitdrukken in geldbedragen, maar beter is het de waarde te (be)noemen in taal. Als een werk goed is, gaat het groeien in waarde, in betekenis. In de geschiedenis wint het werk aan waarde. Zandvliet zei dat de toegevoegde waarde, de waarde die het werk wint in de tijd zou je kunnen zeggen, moeilijk is te sturen door de maker. Hoe kan dat nou wanneer we betekenis vinden in de concrete feitelijkheid van het materiaal en het hoe daaarvan in een kunstwerk? Dat materiaal koos de maker toch? En hij heeft het toch als vakman, vakkundig gebruikt? Hoe kan het dan toch dat hij de waarde, de betekenis moeilijk kan 'sturen'?
Het werk is vanaf de eerste handeling die ik als maker verricht al 'autonoom'. Je zou kunnen zeggen dat het werk direct een 'tegenover' is van mij als maker, hoewel ik het werk heb gemaakt door misschien nog maar slechts één handeling te verrichten. In één gebeuren, één handeling, ontstaat er een werk dat uit zichzelf tot mij als maker 'spreekt'. Het werk toont zichzelf direct aan de maker, zoals het is.
Natuurlijk heb ik als maker een intentie, een zoeklicht, een motivatie waarom ik de handeling heb verricht. Dat ik 'iets' heb gedaan en niet 'niets'. Maar los daarvan heeft het gebeuren van de handeling met het materiaal geleid tot een resultaat. De gebeurtenis is 'ingekerft', afgedrukt', in het materiaal en daardoor is het materiaal een 'werk' geworden. Los van mijn intentie, mijn motivatie of zoeklicht, is dat werk, die inscriptie, er zoals hij is. Het resultaat kan in meer of mindere mate beantwoorden aan mijn bedoeling, mijn hoop, of mijn vraag. Het werk toont mij zichzelf als een zelfstandig zijnde.
Sommige kunstenaars spreken nog over de 'weerstand' die het materiaal, het werk biedt. Alsof het zou gaan over het opleggen van je wil aan een halsstarrig, weerbastig medium. Maar dat is ver van mij, en ik denk ook van Robert Zandvliet. Als maker zoek ik niet naar de bevestiging van mijn wil of mijn vooropgezette idee in mijn werk. Als maker ben ik, net zoals iedere kijker, op zoek naar betekenis. Misschien moet ik het woord 'betekenisvol' terughalen uit een eerdere notitie in mijn spiegelcitaten. Ik wil niet terugzien wat ik al weet, ik wil iets nieuws vinden. Mijn intentie is boven al het andere betekenisvol werk te maken. Niet één betekenis, maar vol van betekenis. Betekenis die meerdere kanten heeft, die zich kan verknopen en ontwikkelen. Ik wil iets leren, ontdekken wie ik ben, wat een mens is, wat deze wereld is, hoe ik kan zijn, hoe de wereld kan zijn of worden. Dit soort van vragen gaan boven al mijn werk uit, ze gelden voor kunst in het algemeen. In concrete projecten, in concrete werken spitsen de vragen zich toe, worden ze kleiner en concreter. Maar nooit worden ze zo klein dat er maar één antwoord meer op mogelijk is. Dat ik ga vragen naar de bekende weg.
Gadamer heeft 'de vraag' en 'het gesprek' als vorm aan de basis gedacht van de hermeneutiek, het vragen naar betekenis. Dat dit een talig gebeuren is klinkt in deze begrippen: vragen, spreken. Gadamer schreef dat wie vraagt al bereid is zichzelf ter sprake te brengen, bereid is bestaande ideeën en gedachten opnieuw te overwegen. Als kunstenaar doe ik dat iedere keer wanneer ik werk, als kijker doe ik dat iedere keer wanneer ik kunst bekijk. Ik denk dat vragen zich niet laat 'sturen'. Het is een proces waaraan je deel neemt, waarin je jezelf (dat wat je dacht te weten) ter sprake brengt, prijs geeft, zonder dat je de uitkomst van dat proces kunt weten. Dus inderdaad is betekenis, 'spirit', 'waarde', voor de maker moeilijk te sturen. Ik zou het zelfs nog sterker willen zeggen: het is niet te sturen. De kunstenaar (en de kijker) vaart niet op een vast kompas naar een bekend eindpunt. Gelukkig vertrekt hij ook niet vanuit het niets, maar heeft hij een plaats waar hij vandaan komt, en op zijn ontdekkingsreis neemt hij mee van wat hij daar had. Ook heeft hij een wijde blik, en kan hij zich in de sporen van andere reizigers (kunstenaars) verdiepen en ermee in gesprek gaan.
Ik las in een artikel van curator en criticus Anna Tilroe, in het boekje 'Kunst in Crisis' (de Vleeshal), de volgende zin die ik hier als slot wil citeren: "We kunnen niet meer tevreden zijn met intuïtief weten of formele afwegingen, maar zullen in moeten gaan op de inhoudelijke aspecten van 't kunstwerk en ons afvragen welke positie het inneemt ten opzichte van de wereld".
terug naar de spiegelcitaten
Wat hij nalaat te verduidelijken is hoe deze aspecten zich tot elkaar verhouden. Het is niet voldoende om slechts vast te stellen dat een kunstwerk deze aspecten heeft, het is juist interessant te doordenken, te begrijpen, hoe deze aspecten zich tot elkaar verhouden - hoe ze samenwerken of wellicht elkaar juist ondermijnen. In dit citaat lijkt het bijna alsof de kunstenaar de aspecten van zijn werk weet te benoemen, maar niet weet hoe hij ze gebruikt of hoe ze werken. Alsof hij in zijn werk overgeleverd is aan 'de goden'. Zandvliet zegt alleen dat de 'toegevoegde waarde' -'spirit'- misschien te verduidelijken als 'betekenis', zich onttrekt aan de 'directe waarneming', en dat 'de maker' dit aspect van zijn werk 'moeilijk' kan 'sturen'.
In mijn 'spiegelcitaten' heb ik hiervoor al het één en ander geschreven over betekenis van kunst. Ik laat het lidwoord 'de' weg, omdat betekenis in een kunstwerk altijd meervoudig is, zich verknoopt met andere betekenissen in en door nieuwe kijkers, andere kunstwerken en verschillende contexten. Het gaat om wat de Duitse filosoof Hans-Georg Gadamer noemt 'werkingsgeschiedenis'. Lopende het bestaan van een werk, wint een kunstwerk aan betekenis. Betekenis is een levende 'traditie', een 'verhaal' waar opeenvolgende kijkers mee verder gaan, vanuit vertrekken, en aan toevoegen.
Juist doordat betekenis meervoudig is, een werk een steeds verruimende of verschuivende horizon biedt en wint, is het (betekenis), zoals Zandvliet zegt, 'lastig uit te leggen'. Je kunt er eenvoudigweg niet in algemene termen over spreken. Het enige wat je in het algemeen kunt zeggen over kunst is dat het 'betekenis' heeft en dat deze betekenis nooit eenduidig is (kunst mág niet eenduidig zijn, waarom niet - daar kom ik verderop op terug). Steeds opnieuw moet betekenis in een concreet werk concreet worden ontdekt en benoemd. Door een concrete kijker in een concrete context. Het concreet maken van betekenis gebeurt in de taal. Gadamer heeft het dubbelzinnige talige karakter van betekenis in zijn hoofdwerk doordacht. In de taal komen 'de zaak' en 'het woord' op een fundamenteel niveau samen. Zo fundamenteel, dat het 'lastig' is ze van elkaar los te maken.
Juist dit is waar betekenis zich onttrekt aan 'directe waarneming'. Alleen de ervaring, de directe waarneming, van het werk is nog geen betekenis. Die ontstaat pas wanneer je die gaat 'noemen'. In taal. Maar dat zeggen is nog onvoldoende. Het werk 'is' er, zoals het er 'is'. De waarnemer ervaart het werk zoals het is, en zoals het daar is. Ook de waarnemer 'is' op een zekere manier en op een zekere plaats. Een andere Duitse filosoof, Martin Heidegger, sprak in de context van het begrijpen van kunst over het 'zijnde dat het zijn begrijpt'. Om te kunnen spreken van betekenis, te gaan 'begrijpen', is taal al verondersteld. In de taal wordt de relatie van de kijker tot het werk geconcretiseerd. Heel simpel gezegd, pas wanneer je de moeite neemt woorden te geven aan wat je ziet of ervaart, krijgt dat wat je ziet of ervaart 'betekenis'.
En toch kunnen we niet zeggen dat voordat je woorden geeft aan wat je ziet of ervaart, er geen 'betekenis' was. Betekenis wordt concreet in taal. In taal wordt betekenis toegankelijk. In taal is de ervaring van het werk door de persoon concreet geworden en verhoudt hij of zij zich tot het werk. In de ervaring van het werk ontdekt de persoon het werk zoals het werk is. De kijker ontdekt ook zichzelf zoals hij of zij daar, bij dat werk, is. Ook hier zijn taal en de ervaring, en daarin de kijker en het werk, fundamenteel verbonden en 'lastig' van elkaar los te maken. Hoewel ik vaak zie dat schrijvers of sprekers over het werk heen gaan spreken, en los van het werk en hun ervaring ervan gaan spreken over het werk. Betekenis kan dan niet worden gevonden. Betekenis van een werk wordt niet gevonden vanuit de biografie van de maker, of de plaats die je het toekent in de kunstgeschiedenis op grond van vermeende, overstijgende ontwikkelingen. Betekenis is altijd alleen te vinden in de waarneming van het concrete werk, op de concrete plaats, door de concrete persoon. Maar dus niet alleen in de 'directe' waarneming, maar ook in het 'noemen' van de waarneming. In het noemen van de ervaring èn het ervaren zelf wordt betekenis gevonden.
Het woord 'vinden' is volgens mij net zo belangrijk als het woord 'noemen' wanneer we het hebben over betekenis van kunst. Het geeft weer dat er al iets is wat zich laat vinden. Dat is erg belangrijk te zeggen, omdat het duidelijk maakt dat betekenis niet wordt 'gemaakt'. Gelukkig is het niet zo dat betekenis van een werk relatief of subjectief is, en dat iedereen maar wat langs elkaar heen interpreteert. Het werk heeft een intrinsieke betekenis. Een betekenis die weliswaar meervoudig is, en die zich ook nog eens kan verknopen met andere, nieuwe betekenissen, maar toch een betekenis die het werk concreet 'bezit'. Hier komen we bij hoe de drie aspecten (materiaal; voorstelling; betekenis) zich tot elkaar verhouden.
Het 'bezit' van betekenis in een werk zit 'm in het materiaal en de voorstelling van het werk. Misschien zijn materiaal en voorstelling onderling meer verweven met elkaar dan met betekenis. Want wat is voorstelling eigenlijk méér dan het hoe van het materiaal? Het materiaal en hoe het is gebruikt bezit vast te stellen eigenschappen. Het werk toont zich fysiek op een concrete manier aan ons. Om betekenis te vinden gaan we uit van dat wat het werk is. In de meeste gevallen is het kunstwerk nog steeds een concreet werk, en niet slechts 'concept' of 'afdruk' van een digitaal bestand. Het werk zelf bestaat in een fysieke staat. Hoe en of een kunstwerk ook 'concept' kan zijn, en of de aard van een digitaal bestand kan beantwoorden aan de term 'werk' wil ik hier even buiten beschouwing laten. In een notitie naar aanleiding van een citaat van Ger van Elk over de foto heb ik hierover al eens wat geschreven. Dat een werk zich laat ervaren, in het materiaal en het hoe daarvan, maakt dat betekenis in deze concrete feitelijkheid kan worden gevonden.
Betekenis is uiteindelijk dat wat een kunstwerk iets 'waard' maakt. Die waarde kun je uitdrukken in geldbedragen, maar beter is het de waarde te (be)noemen in taal. Als een werk goed is, gaat het groeien in waarde, in betekenis. In de geschiedenis wint het werk aan waarde. Zandvliet zei dat de toegevoegde waarde, de waarde die het werk wint in de tijd zou je kunnen zeggen, moeilijk is te sturen door de maker. Hoe kan dat nou wanneer we betekenis vinden in de concrete feitelijkheid van het materiaal en het hoe daaarvan in een kunstwerk? Dat materiaal koos de maker toch? En hij heeft het toch als vakman, vakkundig gebruikt? Hoe kan het dan toch dat hij de waarde, de betekenis moeilijk kan 'sturen'?
Het werk is vanaf de eerste handeling die ik als maker verricht al 'autonoom'. Je zou kunnen zeggen dat het werk direct een 'tegenover' is van mij als maker, hoewel ik het werk heb gemaakt door misschien nog maar slechts één handeling te verrichten. In één gebeuren, één handeling, ontstaat er een werk dat uit zichzelf tot mij als maker 'spreekt'. Het werk toont zichzelf direct aan de maker, zoals het is.
Natuurlijk heb ik als maker een intentie, een zoeklicht, een motivatie waarom ik de handeling heb verricht. Dat ik 'iets' heb gedaan en niet 'niets'. Maar los daarvan heeft het gebeuren van de handeling met het materiaal geleid tot een resultaat. De gebeurtenis is 'ingekerft', afgedrukt', in het materiaal en daardoor is het materiaal een 'werk' geworden. Los van mijn intentie, mijn motivatie of zoeklicht, is dat werk, die inscriptie, er zoals hij is. Het resultaat kan in meer of mindere mate beantwoorden aan mijn bedoeling, mijn hoop, of mijn vraag. Het werk toont mij zichzelf als een zelfstandig zijnde.
Sommige kunstenaars spreken nog over de 'weerstand' die het materiaal, het werk biedt. Alsof het zou gaan over het opleggen van je wil aan een halsstarrig, weerbastig medium. Maar dat is ver van mij, en ik denk ook van Robert Zandvliet. Als maker zoek ik niet naar de bevestiging van mijn wil of mijn vooropgezette idee in mijn werk. Als maker ben ik, net zoals iedere kijker, op zoek naar betekenis. Misschien moet ik het woord 'betekenisvol' terughalen uit een eerdere notitie in mijn spiegelcitaten. Ik wil niet terugzien wat ik al weet, ik wil iets nieuws vinden. Mijn intentie is boven al het andere betekenisvol werk te maken. Niet één betekenis, maar vol van betekenis. Betekenis die meerdere kanten heeft, die zich kan verknopen en ontwikkelen. Ik wil iets leren, ontdekken wie ik ben, wat een mens is, wat deze wereld is, hoe ik kan zijn, hoe de wereld kan zijn of worden. Dit soort van vragen gaan boven al mijn werk uit, ze gelden voor kunst in het algemeen. In concrete projecten, in concrete werken spitsen de vragen zich toe, worden ze kleiner en concreter. Maar nooit worden ze zo klein dat er maar één antwoord meer op mogelijk is. Dat ik ga vragen naar de bekende weg.
Gadamer heeft 'de vraag' en 'het gesprek' als vorm aan de basis gedacht van de hermeneutiek, het vragen naar betekenis. Dat dit een talig gebeuren is klinkt in deze begrippen: vragen, spreken. Gadamer schreef dat wie vraagt al bereid is zichzelf ter sprake te brengen, bereid is bestaande ideeën en gedachten opnieuw te overwegen. Als kunstenaar doe ik dat iedere keer wanneer ik werk, als kijker doe ik dat iedere keer wanneer ik kunst bekijk. Ik denk dat vragen zich niet laat 'sturen'. Het is een proces waaraan je deel neemt, waarin je jezelf (dat wat je dacht te weten) ter sprake brengt, prijs geeft, zonder dat je de uitkomst van dat proces kunt weten. Dus inderdaad is betekenis, 'spirit', 'waarde', voor de maker moeilijk te sturen. Ik zou het zelfs nog sterker willen zeggen: het is niet te sturen. De kunstenaar (en de kijker) vaart niet op een vast kompas naar een bekend eindpunt. Gelukkig vertrekt hij ook niet vanuit het niets, maar heeft hij een plaats waar hij vandaan komt, en op zijn ontdekkingsreis neemt hij mee van wat hij daar had. Ook heeft hij een wijde blik, en kan hij zich in de sporen van andere reizigers (kunstenaars) verdiepen en ermee in gesprek gaan.
Ik las in een artikel van curator en criticus Anna Tilroe, in het boekje 'Kunst in Crisis' (de Vleeshal), de volgende zin die ik hier als slot wil citeren: "We kunnen niet meer tevreden zijn met intuïtief weten of formele afwegingen, maar zullen in moeten gaan op de inhoudelijke aspecten van 't kunstwerk en ons afvragen welke positie het inneemt ten opzichte van de wereld".
terug naar de spiegelcitaten