Schilderen is in zijn essentie een abstractie. Het gaat over kleuren, vormen, bewegingen, toets en compositie. Velen brengen het schilderen terug tot een onderzoek van één of enkele van de mogelijkheden of eigenschappen van het schilderen. Vaak met boeiend resultaat.
De vraag die dergelijk onderzoek met zich meebrengt is hoever je ermee wil gaan, en of het nog mogelijk is iets echt nieuws aan dat onderzoek toe te voegen. Zovelen hebben zich daarom tenslotte toegelegd op het unieke, persoonlijke handschrift om zich te onderscheiden van anderen. Het is moeilijk tussen al die individuen uit te steken: immers iedereen is uniek en daarmee is ieders uniciteit algemeen geworden.
Meer dan de eventuele nood aan originaliteit en uniciteit, met als twijfelachtig doel unieker dan anderen te worden of tot werkelijk nieuwe inzichten te komen over wat schilderen is en kan, is de relevantie van het schilderij als kunstwerk de vraag voor mij. Juist daarom is de referentie aan de wereld om het werk heen van belang. 'Zuivere abstractie is een lege huls', zegt Zandvliet, zoals Mulders 'die lyrisch-abstracte schilderkunst', een 'kunst zonder navelstreng' noemt. Niet alleen het materiële beeldonderzoek maakt kunst relevant - want dat is kunst over kunst - maar de relatie tot de werkelijkheid en het bestaan is net zo belangrijk.
Het gaat er niet om dat een schilderij refereert aan de werkelijkheid door figuratie of narratie. Een abstract werk, zoals de 'Cathedra' van Newman, refereert ook aan de werkelijkheid. Eén van de belangrijke inzichten die het onderzoek naar wat schilderen is en kan heeft opgeleverd, is het inzicht dat een schilderij in de eerste plaats zelf een werkelijheid is. Bij een werk als dat van Newman loopt de referentie aan de werkelijkheid en het bestaan vooral via de ervaring van de kijker. Hieruit leer ik dat de werkelijkheid die het schilderij is open moet staan naar de werkelijkheid eromheen. De werkelijkheid van de kijker. Daarbij moeten we de maker ook zien als eerste kijker.
Het schilderij moet niet in zichzelf zijn besloten. Maar ook wanneer het slechts zou refereren, in een klinische intertextualiteit aan andere schilderijen en kunstwerken, blijft het beeldonderzoek toch 'leeg' en keert het enkel terug tot zichzelf. Het schilderen wordt zo een groot niets, dat eindeloos om zichzelf heen blijft draaien tot het zichzelf in de staart zou bijten. Met Zandvliet deel ik de visie dat de relevantie van een schilderij te zoeken is in het omslagpunt tussen figuratie en abstractie, maar meer nog in de openheid van het schilderij naar de werkelijkheid om het werk heen, de werkelijkheid van de kijker.
Het werk moet 'aanknopingspunten' bieden om er betekenis aan toe te kennen. Die betekenis moet verder reiken dan het werk zelf, zijn aard, of zijn kunsthistorische context of plaats. Het werk moet kunnen leven in het bestaan, in de ervaring van de kijker.
Om eens wat grote woorden te gebruiken: het werk moet de kijker (kunnen) veranderen. Zijn horizon verruimen, hem helpen zichzelf nieuw te verstaan. Ik denk dat voor mij dáár de relevantie ontstaat, en dus waar de grootheid - de kwaliteit - van een kunstwerk aan is af te meten. Maar zijnde een werkelijheid op zich, bedient het schilderij zich van de mogelijkheden die deze werkelijkheid biedt. Een schilderij bedient zich van het schilderen om een werkelijkheid te worden die beantwoordt aan wat een kunstwerk kan zijn. Het schilderen bedient zich van de 'abstracties' die het schilderen tot schilderen maken: kleur, vorm, beweging, toets en compositie. Maar die abstracties moeten 'om kunnen slaan' naar betekenissen die uitgaan boven wat ze (letterlijk) zijn. Het schilderij moet open staan naar de werkelijkheid van de kijker.
Eigenlijk is schilderen dus een dubbelzinnige activiteit. Het gaat niet alleen om de werkelijkheid van het schilderij zelf, en ook niet alleen om de ervaring van het schilderen, maar óók om de werkelijkheid van de kijker die de ervaring en de realiteit van het werk actualiseert in zijn kijken. Het gaat om het omslagpunt. Het werk wordt nieuw verstaan - omdat het nieuw kan worden verstaan, en daarin verstaat de kijker zichzelf nieuw. Zowel het werk als de kijker verovert zich een nieuwe plek in de wereld, waardoor de wereld zelf (op)nieuw wordt verstaan.
Als een abstractie zuiver abstractie is, dan blijft het een lege huls.
terug naar de spiegelcitaten
De vraag die dergelijk onderzoek met zich meebrengt is hoever je ermee wil gaan, en of het nog mogelijk is iets echt nieuws aan dat onderzoek toe te voegen. Zovelen hebben zich daarom tenslotte toegelegd op het unieke, persoonlijke handschrift om zich te onderscheiden van anderen. Het is moeilijk tussen al die individuen uit te steken: immers iedereen is uniek en daarmee is ieders uniciteit algemeen geworden.
Meer dan de eventuele nood aan originaliteit en uniciteit, met als twijfelachtig doel unieker dan anderen te worden of tot werkelijk nieuwe inzichten te komen over wat schilderen is en kan, is de relevantie van het schilderij als kunstwerk de vraag voor mij. Juist daarom is de referentie aan de wereld om het werk heen van belang. 'Zuivere abstractie is een lege huls', zegt Zandvliet, zoals Mulders 'die lyrisch-abstracte schilderkunst', een 'kunst zonder navelstreng' noemt. Niet alleen het materiële beeldonderzoek maakt kunst relevant - want dat is kunst over kunst - maar de relatie tot de werkelijkheid en het bestaan is net zo belangrijk.
Het gaat er niet om dat een schilderij refereert aan de werkelijkheid door figuratie of narratie. Een abstract werk, zoals de 'Cathedra' van Newman, refereert ook aan de werkelijkheid. Eén van de belangrijke inzichten die het onderzoek naar wat schilderen is en kan heeft opgeleverd, is het inzicht dat een schilderij in de eerste plaats zelf een werkelijheid is. Bij een werk als dat van Newman loopt de referentie aan de werkelijkheid en het bestaan vooral via de ervaring van de kijker. Hieruit leer ik dat de werkelijkheid die het schilderij is open moet staan naar de werkelijkheid eromheen. De werkelijkheid van de kijker. Daarbij moeten we de maker ook zien als eerste kijker.
Het schilderij moet niet in zichzelf zijn besloten. Maar ook wanneer het slechts zou refereren, in een klinische intertextualiteit aan andere schilderijen en kunstwerken, blijft het beeldonderzoek toch 'leeg' en keert het enkel terug tot zichzelf. Het schilderen wordt zo een groot niets, dat eindeloos om zichzelf heen blijft draaien tot het zichzelf in de staart zou bijten. Met Zandvliet deel ik de visie dat de relevantie van een schilderij te zoeken is in het omslagpunt tussen figuratie en abstractie, maar meer nog in de openheid van het schilderij naar de werkelijkheid om het werk heen, de werkelijkheid van de kijker.
Het werk moet 'aanknopingspunten' bieden om er betekenis aan toe te kennen. Die betekenis moet verder reiken dan het werk zelf, zijn aard, of zijn kunsthistorische context of plaats. Het werk moet kunnen leven in het bestaan, in de ervaring van de kijker.
Om eens wat grote woorden te gebruiken: het werk moet de kijker (kunnen) veranderen. Zijn horizon verruimen, hem helpen zichzelf nieuw te verstaan. Ik denk dat voor mij dáár de relevantie ontstaat, en dus waar de grootheid - de kwaliteit - van een kunstwerk aan is af te meten. Maar zijnde een werkelijheid op zich, bedient het schilderij zich van de mogelijkheden die deze werkelijkheid biedt. Een schilderij bedient zich van het schilderen om een werkelijkheid te worden die beantwoordt aan wat een kunstwerk kan zijn. Het schilderen bedient zich van de 'abstracties' die het schilderen tot schilderen maken: kleur, vorm, beweging, toets en compositie. Maar die abstracties moeten 'om kunnen slaan' naar betekenissen die uitgaan boven wat ze (letterlijk) zijn. Het schilderij moet open staan naar de werkelijkheid van de kijker.
Eigenlijk is schilderen dus een dubbelzinnige activiteit. Het gaat niet alleen om de werkelijkheid van het schilderij zelf, en ook niet alleen om de ervaring van het schilderen, maar óók om de werkelijkheid van de kijker die de ervaring en de realiteit van het werk actualiseert in zijn kijken. Het gaat om het omslagpunt. Het werk wordt nieuw verstaan - omdat het nieuw kan worden verstaan, en daarin verstaat de kijker zichzelf nieuw. Zowel het werk als de kijker verovert zich een nieuwe plek in de wereld, waardoor de wereld zelf (op)nieuw wordt verstaan.
Als een abstractie zuiver abstractie is, dan blijft het een lege huls.
terug naar de spiegelcitaten