Jan Bor – Stilleven met groene fles 1943
Het schilderij hangt op de begane grond van de koepel van het MMKA. Temidden van een volgehangen muur met werken uit dezelfde periode, hangt het net boven je hoofd.
Het is geschilderd op een paneel, en de afmeting is handzaam. Een menselijke maat: je kunt het zo onder je arm meenemen. Door de drager en de olieverf past het werk helemaal in de traditie van het schilderen en van het stilleven. Met name de stillevens uit de zeventiende eeuw van Nederlandse schilders, klinken mee in het kijken.
Het werk is opgebouwd rond een centraal geplaatste groene fles. Een model met een brede ‘buik’ en een slanke hals, afgesloten met een kurk. Dit object neemt ongeveer een kwart van het oppervlak in. Het is prominent aanwezig. Om de fles heen zien we vier andere objecten. Een gedroogde zonnebloem. Een opengeslagen schrift met een onbeschreven pagina. Een aardewerken schotel met daarin een geopende envelop. En tenslotte een donkergroene lap stof met een rafelige rand, die gedeeltelijk buiten het kader valt. De fles staat ook op een schrift. En op de tafel ligt een groot stuk wit papier dat rechtsboven iets opkrult. De linker bovenhoek doorbreekt de balans van de compositie met een donkere, bruine ‘leegte’.
In de fles zie je het opengeslagen schrift en de schotel met envelop mat weerspiegeld. Ook zien we ramen weerspiegeld. Vertekend, en zo veraf, dat het geen verdere details over de omgeving prijsgeeft. Op de envelop staat de naam van de schilder geschreven. Het papier is wat gekreukeld, en de postzegel is gestempeld. De brief zou nog in de envelop kunnen zitten, maar in mij wekt de envelop de indruk dat hij leeg is. De brief zou in dat geval niet in beeld zijn.
Door de aanwezigheid van de envelop denk ik aan de brieflezer van Vermeer, die in het Rijksmuseum Amsterdam hangt in de eregalerij. De lichtbron die buiten het kader valt doet ook aan Vermeer denken. Het is denkbaar dat de schilder nu, net als de dame in het werk van Vermeer, met de brief in de hand voor het raam staat te lezen. In beslag genomen door de woorden van de briefschrijver.
De weerspiegeling van de ramen in de fles doen de genrestukken van het stilleven in de zeventiende eeuwse Nederlanden denken. Het is echter geen bloemstilleven, of een vanitas stilleven. Ook is het geen pronkwerk, met een rijk gedekte tafel. Eerder is het onderwerp sober, en voor iemand in de jaren veertig van de twintigste eeuw zullen de voorwerpen geen indruk geven weelde of luxe. Ze zijn eerder sober en alledaags, passend in de levens van gewone mensen: arbeiders, middenstanders, kunstenaars. De kleuren van het werk zijn eveneens sober. Het zijn gedempte kleuren, niets schittert of straalt.
Toch is er ook een belangrijk verschil met de stillevens van de zeventiende eeuw. Het werk van Bor ademt een ‘onnatuurlijke’ sfeer. De voorwerpen zijn heel glad geschilderd. Ze lijken te zweven. Alsof ze niet werkelijk op de tafel staan, maar voor het geestesoog verschijnen. Dat komt doordat de schaduwen op de ondergrond vrijwel ontbreken. Maar vooral doordat ieder voorwerp ‘in zichzelf’ is geschilderd, met een eigen kleurenpalet en met nadrukkelijke aandacht. De voorwerpen lijken enerzijds afgebeeld in een soort ‘superrealisme’, maar anderzijds hebben ze – sommige objecten meer dan andere – een stillering ondergaan. Vooral in de zonnebloem, een organische plantvorm, is de stillering opvallend. Eigenlijk lijkt alleen de envelop ‘echt’. De voorwerpen op het werk krijgen door deze schilderwijze een zekere nadruk. Het dubbelzinnige resultaat daarvan is dat ik ieder voorwerp zie als ‘vorm’, als ‘ding’, maar tegelijkertijd blijf ik me sterk bewust van hun narratieve kwaliteiten. Het zijn immers stuk voor stuk voorwerpen die geschiedenis lijken te hebben. Geschiedenis van hun gebruik en van hun plaatsing.
Terugkerend naar de genrestukken van de zeventiende eeuw, dan herken ik in de verdroogde zonnebloem iets van vergankelijkheid. Sam Segal heeft veel geschreven over de symboliek van bloemen en voorwerpen in de zeventiende eeuwse stillevens. Ik kan me voorstellen dat hij zoiets zou schrijven als: de zonnebloem herinnert aan Jezus, de Verlosser, die als een zon is opgegaan over de wereld, en ons bestaan in een genadig en hoopvol licht heeft gezet (Mal 3, 19-20). Ook volgt een zonnebloem de stand van de zon overdag, het bloemhoofd is altijd op de zon gericht. Daarin kunnen we een zinnebeeld herkennen van de gelovige, die gericht op God, steeds het goede, het heil zoekt en vindt. Maar de zonnebloem op dit werk is verdroogd. Het lukt niet meer om op de zon gericht te blijven en het geluk te zoeken of te vinden. Het goede leven is voorbij, de verdroogde bloem met de afgevallen blaadjes herinnert nog slechts aan de zon en het geluk. Het is een reliek van de zomer. Meer in directe zin: de bloem is ooit geplukt, en wellicht op een vaas gezet, in een voorbij moment van waardering voor zijn schoonheid. Wie weet, geplukt op een veld, op een mooie zomerse dag, en meegenomen in een vage intentie het moment vast te houden, het te blijven herinneren… De zonnebloem lijkt te gaan over voorbijgaan.
Waar de brieflezer van Vermeer, een zwangere vrouw, een zeker geluk of plezier in haar gezicht lijkt uit te drukken, krijgt de brief aan Bor een andere lading door de aanwezigheid van de zonnebloem. In dit werk krijgt de brief een connotatie van afscheid. De verfrommelde envelop zou kunnen wijzen op boosheid en teleurstelling. Het lege schrift zou klaarliggen voor een antwoord waar maar geen woorden voor gevonden worden. Of voor een dagboeknotitie, waar iedere zin aan lijkt te zijn ontnomen.
De lege bladzijde, het onbeschreven blad en de leegte van de linkerbovenhoek, die de rustige balans van de compositie verstoord, gaan een inhoudelijk verband aan. Ondanks het ontbreken van een schedel, lijkt het schilderij toch een dubbelzinnige ‘vanitas’ te zijn. Dubbelzinnig, omdat de ‘ijdelheid’ van het bestaan niet moralistisch, en onpersoonlijk wordt aangeduid – of opgeroepen, maar eerder existentieel en persoonlijk voelbaar wordt. De wijze waarop de voorwerpen dubbelzinnig slechts ding zijn, en tegelijk ook geschiedenis, lijkt hierbij te passen. Als mens komen we in dit leven en dit universum terecht, worden we er mens. We leren verband aan te brengen tussen voorwerpen en onszelf op grond van onze relaties met anderen. Op gelukkige momenten hangt alles samen met ons, en ons geluk. Maar deze momenten gaan voorbij, ontglippen ons. Dan lijken de verbanden, relaties tussen ons en anderen opeens leeg te zijn, worden gevoelens niet gedeeld, herkend of beantwoord. De voorwerpen om ons heen verliezen hun glans en hun samenhang. Alles lijkt toevallig. Materie zonder betekenis. De balans verstoord.
Het werk van Bor doet mij deze vraag naar betekenis ervaren. Ik herken de vraag van mijn eigen bestaan. Ben ik eigenlijk eenzaam in deze wereld? Of kunnen relaties blijven bestaan? Ga ik voorbij en valt mijn universum dan uiteen? Of kan ik iets toevoegen wat blijft? Misschien is dat ook wel één van de redenen waarom mensen kunstwerken maken: om iets te maken dat onlosmakelijk met jou verbonden is, maar dat toch zonder jou blijft bestaan. Ook als je er niet meer bent.
Ton Kruse 19-09-2013
Het is geschilderd op een paneel, en de afmeting is handzaam. Een menselijke maat: je kunt het zo onder je arm meenemen. Door de drager en de olieverf past het werk helemaal in de traditie van het schilderen en van het stilleven. Met name de stillevens uit de zeventiende eeuw van Nederlandse schilders, klinken mee in het kijken.
Het werk is opgebouwd rond een centraal geplaatste groene fles. Een model met een brede ‘buik’ en een slanke hals, afgesloten met een kurk. Dit object neemt ongeveer een kwart van het oppervlak in. Het is prominent aanwezig. Om de fles heen zien we vier andere objecten. Een gedroogde zonnebloem. Een opengeslagen schrift met een onbeschreven pagina. Een aardewerken schotel met daarin een geopende envelop. En tenslotte een donkergroene lap stof met een rafelige rand, die gedeeltelijk buiten het kader valt. De fles staat ook op een schrift. En op de tafel ligt een groot stuk wit papier dat rechtsboven iets opkrult. De linker bovenhoek doorbreekt de balans van de compositie met een donkere, bruine ‘leegte’.
In de fles zie je het opengeslagen schrift en de schotel met envelop mat weerspiegeld. Ook zien we ramen weerspiegeld. Vertekend, en zo veraf, dat het geen verdere details over de omgeving prijsgeeft. Op de envelop staat de naam van de schilder geschreven. Het papier is wat gekreukeld, en de postzegel is gestempeld. De brief zou nog in de envelop kunnen zitten, maar in mij wekt de envelop de indruk dat hij leeg is. De brief zou in dat geval niet in beeld zijn.
Door de aanwezigheid van de envelop denk ik aan de brieflezer van Vermeer, die in het Rijksmuseum Amsterdam hangt in de eregalerij. De lichtbron die buiten het kader valt doet ook aan Vermeer denken. Het is denkbaar dat de schilder nu, net als de dame in het werk van Vermeer, met de brief in de hand voor het raam staat te lezen. In beslag genomen door de woorden van de briefschrijver.
De weerspiegeling van de ramen in de fles doen de genrestukken van het stilleven in de zeventiende eeuwse Nederlanden denken. Het is echter geen bloemstilleven, of een vanitas stilleven. Ook is het geen pronkwerk, met een rijk gedekte tafel. Eerder is het onderwerp sober, en voor iemand in de jaren veertig van de twintigste eeuw zullen de voorwerpen geen indruk geven weelde of luxe. Ze zijn eerder sober en alledaags, passend in de levens van gewone mensen: arbeiders, middenstanders, kunstenaars. De kleuren van het werk zijn eveneens sober. Het zijn gedempte kleuren, niets schittert of straalt.
Toch is er ook een belangrijk verschil met de stillevens van de zeventiende eeuw. Het werk van Bor ademt een ‘onnatuurlijke’ sfeer. De voorwerpen zijn heel glad geschilderd. Ze lijken te zweven. Alsof ze niet werkelijk op de tafel staan, maar voor het geestesoog verschijnen. Dat komt doordat de schaduwen op de ondergrond vrijwel ontbreken. Maar vooral doordat ieder voorwerp ‘in zichzelf’ is geschilderd, met een eigen kleurenpalet en met nadrukkelijke aandacht. De voorwerpen lijken enerzijds afgebeeld in een soort ‘superrealisme’, maar anderzijds hebben ze – sommige objecten meer dan andere – een stillering ondergaan. Vooral in de zonnebloem, een organische plantvorm, is de stillering opvallend. Eigenlijk lijkt alleen de envelop ‘echt’. De voorwerpen op het werk krijgen door deze schilderwijze een zekere nadruk. Het dubbelzinnige resultaat daarvan is dat ik ieder voorwerp zie als ‘vorm’, als ‘ding’, maar tegelijkertijd blijf ik me sterk bewust van hun narratieve kwaliteiten. Het zijn immers stuk voor stuk voorwerpen die geschiedenis lijken te hebben. Geschiedenis van hun gebruik en van hun plaatsing.
Terugkerend naar de genrestukken van de zeventiende eeuw, dan herken ik in de verdroogde zonnebloem iets van vergankelijkheid. Sam Segal heeft veel geschreven over de symboliek van bloemen en voorwerpen in de zeventiende eeuwse stillevens. Ik kan me voorstellen dat hij zoiets zou schrijven als: de zonnebloem herinnert aan Jezus, de Verlosser, die als een zon is opgegaan over de wereld, en ons bestaan in een genadig en hoopvol licht heeft gezet (Mal 3, 19-20). Ook volgt een zonnebloem de stand van de zon overdag, het bloemhoofd is altijd op de zon gericht. Daarin kunnen we een zinnebeeld herkennen van de gelovige, die gericht op God, steeds het goede, het heil zoekt en vindt. Maar de zonnebloem op dit werk is verdroogd. Het lukt niet meer om op de zon gericht te blijven en het geluk te zoeken of te vinden. Het goede leven is voorbij, de verdroogde bloem met de afgevallen blaadjes herinnert nog slechts aan de zon en het geluk. Het is een reliek van de zomer. Meer in directe zin: de bloem is ooit geplukt, en wellicht op een vaas gezet, in een voorbij moment van waardering voor zijn schoonheid. Wie weet, geplukt op een veld, op een mooie zomerse dag, en meegenomen in een vage intentie het moment vast te houden, het te blijven herinneren… De zonnebloem lijkt te gaan over voorbijgaan.
Waar de brieflezer van Vermeer, een zwangere vrouw, een zeker geluk of plezier in haar gezicht lijkt uit te drukken, krijgt de brief aan Bor een andere lading door de aanwezigheid van de zonnebloem. In dit werk krijgt de brief een connotatie van afscheid. De verfrommelde envelop zou kunnen wijzen op boosheid en teleurstelling. Het lege schrift zou klaarliggen voor een antwoord waar maar geen woorden voor gevonden worden. Of voor een dagboeknotitie, waar iedere zin aan lijkt te zijn ontnomen.
De lege bladzijde, het onbeschreven blad en de leegte van de linkerbovenhoek, die de rustige balans van de compositie verstoord, gaan een inhoudelijk verband aan. Ondanks het ontbreken van een schedel, lijkt het schilderij toch een dubbelzinnige ‘vanitas’ te zijn. Dubbelzinnig, omdat de ‘ijdelheid’ van het bestaan niet moralistisch, en onpersoonlijk wordt aangeduid – of opgeroepen, maar eerder existentieel en persoonlijk voelbaar wordt. De wijze waarop de voorwerpen dubbelzinnig slechts ding zijn, en tegelijk ook geschiedenis, lijkt hierbij te passen. Als mens komen we in dit leven en dit universum terecht, worden we er mens. We leren verband aan te brengen tussen voorwerpen en onszelf op grond van onze relaties met anderen. Op gelukkige momenten hangt alles samen met ons, en ons geluk. Maar deze momenten gaan voorbij, ontglippen ons. Dan lijken de verbanden, relaties tussen ons en anderen opeens leeg te zijn, worden gevoelens niet gedeeld, herkend of beantwoord. De voorwerpen om ons heen verliezen hun glans en hun samenhang. Alles lijkt toevallig. Materie zonder betekenis. De balans verstoord.
Het werk van Bor doet mij deze vraag naar betekenis ervaren. Ik herken de vraag van mijn eigen bestaan. Ben ik eigenlijk eenzaam in deze wereld? Of kunnen relaties blijven bestaan? Ga ik voorbij en valt mijn universum dan uiteen? Of kan ik iets toevoegen wat blijft? Misschien is dat ook wel één van de redenen waarom mensen kunstwerken maken: om iets te maken dat onlosmakelijk met jou verbonden is, maar dat toch zonder jou blijft bestaan. Ook als je er niet meer bent.
Ton Kruse 19-09-2013