Hortus Conclusus 't Janboersmeulentien 2
In dit werk neurie ik uit herinnering de melodie van het Larghetto uit Dvořák's Serenade voor strijkinstrumenten in E majeur, het vierde deel. Het werk bestaat uit drie verschillende opnamen die ik koos uit meerdere opnamen, welke ik maakte gedurende een langere periode. Tussen iedere opname zit enige tijd, waardoor de beschouwer het geneurie plotseling en onverwacht kan komen te horen.
Ik maakte voor dit werk een soort van nestkastje, dat aan een boom kan worden bevestigd net als een gewoon nestkastje. Hierdoor is het uiterlijk van het werk niet opvallend aanwezig. De aandacht gaat naar het geneurie uit herinnering.
Een serenade is 'een muzikale hulde, 's avonds als eerbewijs voor iemands woning gebracht' (Van Dale). Hierom past het bij het landschapsproject met sociale sculptuur, dat met de Hortus Conclusus mensen, via de sociale netwerken uit het dorp en de streek, de kans geeft op een bijzondere manier bij het historische laantje te verblijven - er even te 'wonen'. Afgeschermd, beschermd daar zijn en verblijven.
Het historische laantje heeft als erfgoed ook zo'n functie in de herinnering van de mensen die er kwamen. Nu is het afgesloten geraakt en overwoekerd (met het project hoop ik het weer te kunnen openen en herstellen), maar in de herinnering verblijven we daar nog. Het heeft eigenlijk onveranderlijk en zonder uitzondering een positieve, veilige connotatie in de herinneringen van mijzelf en anderen die er kwamen. Het is daarmee een Hortus Conclusus, een woning, in onze herinnering, waar we graag even verblijven en eigenlijk ook op een duurzame manier blijven 'wonen'.
De serenade van Dvořák heeft een romantische, lyrische kwaliteit. In het larghetto (wat wil zeggen: beetje langzaam), komt het licht melancholische erin iets meer op de voorgrond. In de romantiek van de 18de en 19de eeuw, de periode waar Dvořák's werk uit voortkomt en aan het eind waarvan het werd gemaakt (1875), werd onze landschapsbeleving omgevormd van een meer natuurlijke naar een geïdealiseerde en spiegelende. In de romantiek werd de natuur meer gezien als iets puurs en zuivers, als intrinsiek goed, in plaats van als een realiteit die we nodig hadden, naar onze hand probeerden te zetten, maar die ook bedreigend was, gevaarlijk en onzeker. Men ging de menselijke emoties spiegelen aan het landschap, het sublieme zien in grootsheid en weidsheid, het stormachtige van de emotie herkennen in het onweer, de vrolijkheid en het geluk in het groen, jonge dieren en bloeiende planten, de eindigheid in oude, verweerde bomen en door de natuur teruggenomen gebouwen en wegen. Deze landschapsbeleving staat nog steeds heel dicht bij ons en is onderdeel van onze cultuur. Natuur en landschap zijn we geneigd te zien als waardevol, we noemen ze beiden vooral 'mooi', en we filteren het liefst economisch gebruik ervan weg uit onze vakantiebeelden of woonomgeving.
Het spreekt voor zich, denk ik, hoe en waarom het larghetto van de serenade voor strijkinstrumenten past bij het historische laantje. In het trachten te herinneren, maar nooit helemaal 'pakken', zit het onmachtige van het willen vasthouden van wat voorbij is gegaan besloten. Onze herinnering is gebrekkig en dat maakt het erfgoed des te meer wezenlijk. Door terug te keren naar de letterlijke plek krijgt de herinnering een wezenlijke kracht, wordt sterker en minder ontkoombaar. Tegelijk komt de melancholie sterker erin naar voren: want het is al niet meer hoe het was, en dat kan ook nooit meer helemaal terugkomen. Want ook wijzelf zijn niet meer wie we waren, althans: we zijn het, maar veranderd. De plek waarnaar we terugkeerden weerspiegelt dat - een waarheid die we niettemin 'romantisch' mogen noemen wanneer we die terugvinden in het landschap.
Dvořák's serenade heeft, voor mij althans, een pastorale kwaliteit. Het is muziek die met een zeker genoegen, vanaf een veilige afstand, het landschap oproept - ook wanneer je er niet bent. En ik heb als adolescent ook gelopen over dat laantje, 't Janboersmeulaentien, met op mijn walkman deze serenade van Dvořák. Bovenstaande ideeën zijn in mijn eigen leven, herinnering en beleving dan ook meer dan ideeën op een abstracte afstand. Ze zijn op die plek op één of andere manier 'waar' geworden.
Ik maakte voor dit werk een soort van nestkastje, dat aan een boom kan worden bevestigd net als een gewoon nestkastje. Hierdoor is het uiterlijk van het werk niet opvallend aanwezig. De aandacht gaat naar het geneurie uit herinnering.
Een serenade is 'een muzikale hulde, 's avonds als eerbewijs voor iemands woning gebracht' (Van Dale). Hierom past het bij het landschapsproject met sociale sculptuur, dat met de Hortus Conclusus mensen, via de sociale netwerken uit het dorp en de streek, de kans geeft op een bijzondere manier bij het historische laantje te verblijven - er even te 'wonen'. Afgeschermd, beschermd daar zijn en verblijven.
Het historische laantje heeft als erfgoed ook zo'n functie in de herinnering van de mensen die er kwamen. Nu is het afgesloten geraakt en overwoekerd (met het project hoop ik het weer te kunnen openen en herstellen), maar in de herinnering verblijven we daar nog. Het heeft eigenlijk onveranderlijk en zonder uitzondering een positieve, veilige connotatie in de herinneringen van mijzelf en anderen die er kwamen. Het is daarmee een Hortus Conclusus, een woning, in onze herinnering, waar we graag even verblijven en eigenlijk ook op een duurzame manier blijven 'wonen'.
De serenade van Dvořák heeft een romantische, lyrische kwaliteit. In het larghetto (wat wil zeggen: beetje langzaam), komt het licht melancholische erin iets meer op de voorgrond. In de romantiek van de 18de en 19de eeuw, de periode waar Dvořák's werk uit voortkomt en aan het eind waarvan het werd gemaakt (1875), werd onze landschapsbeleving omgevormd van een meer natuurlijke naar een geïdealiseerde en spiegelende. In de romantiek werd de natuur meer gezien als iets puurs en zuivers, als intrinsiek goed, in plaats van als een realiteit die we nodig hadden, naar onze hand probeerden te zetten, maar die ook bedreigend was, gevaarlijk en onzeker. Men ging de menselijke emoties spiegelen aan het landschap, het sublieme zien in grootsheid en weidsheid, het stormachtige van de emotie herkennen in het onweer, de vrolijkheid en het geluk in het groen, jonge dieren en bloeiende planten, de eindigheid in oude, verweerde bomen en door de natuur teruggenomen gebouwen en wegen. Deze landschapsbeleving staat nog steeds heel dicht bij ons en is onderdeel van onze cultuur. Natuur en landschap zijn we geneigd te zien als waardevol, we noemen ze beiden vooral 'mooi', en we filteren het liefst economisch gebruik ervan weg uit onze vakantiebeelden of woonomgeving.
Het spreekt voor zich, denk ik, hoe en waarom het larghetto van de serenade voor strijkinstrumenten past bij het historische laantje. In het trachten te herinneren, maar nooit helemaal 'pakken', zit het onmachtige van het willen vasthouden van wat voorbij is gegaan besloten. Onze herinnering is gebrekkig en dat maakt het erfgoed des te meer wezenlijk. Door terug te keren naar de letterlijke plek krijgt de herinnering een wezenlijke kracht, wordt sterker en minder ontkoombaar. Tegelijk komt de melancholie sterker erin naar voren: want het is al niet meer hoe het was, en dat kan ook nooit meer helemaal terugkomen. Want ook wijzelf zijn niet meer wie we waren, althans: we zijn het, maar veranderd. De plek waarnaar we terugkeerden weerspiegelt dat - een waarheid die we niettemin 'romantisch' mogen noemen wanneer we die terugvinden in het landschap.
Dvořák's serenade heeft, voor mij althans, een pastorale kwaliteit. Het is muziek die met een zeker genoegen, vanaf een veilige afstand, het landschap oproept - ook wanneer je er niet bent. En ik heb als adolescent ook gelopen over dat laantje, 't Janboersmeulaentien, met op mijn walkman deze serenade van Dvořák. Bovenstaande ideeën zijn in mijn eigen leven, herinnering en beleving dan ook meer dan ideeën op een abstracte afstand. Ze zijn op die plek op één of andere manier 'waar' geworden.