het project 'Inscriptions'
Het denken van Hans-Georg Gadamer en Paul Ricoeur over het (literaire) kunstwerk als 'gebeuren' vind ik verhelderend voor mijn eigen verstaan van mijn kunstenaarschap. Steeds meer is het gebeuren van het werken, de ervaring van het werken en de 'inscriptie' van die ervaring in het werk, in het centrum van mijn belangstelling komen te staan. De ambiguïteit van het verglijden van de ervaring in de tijd, en de duurzame inscriptie van die ervaring in het werk, die -zoals Ricoeur betoogt- geactualiseerd wordt in de ervaring van het werk door de kijker, wil ik onderzoeken in dit project.
Een aspect aan dit perspectief dat me hierbij boeit, is de autonomie van het werk, dat direct 'terugspreekt' naar mij als maker. Als maker ben ik de eerste kijker van het werk. Als het werk reeds bij de eerste inscriptie van een handeling autonoom naar mij terugspreekt als maker, hoe kom ik er dan toe om er toch aan door te werken? Blijkbaar heb ik een intentie, hoewel onuitgesproken en ongedefinieerd, die ik in meerdere of mindere mate herken in het werk. Behalve het handelen is tevens het kijken of ervaren van een werk, in welke staat het dan ook verkeert, een gebeuren. Het ongrijpbare van die intentie is desondanks de motivatie en toetssteen van het werken.
Als onderwerp heb ik de lichtval door de ramen van mijn atelier gekozen. Het vallen van licht in mijn ruimte is voor mij altijd een wezenlijk gegeven geweest, en een ervaring van 'er zijn' en meer nog: 'hier zijn'. Het verglijden van dat zijn is voor mij al van kindsbeen af een wezenlijke ervaring van het bestaan. Dat verglijden te vangen, in te kerven in een werk, is dat misschien niet één van de meest wezenlijke aspecten van het kunstenaarsschap? De ambiguïteit van identiteit, die fysiek niet te vangen is maar toch zichzelf blijft?
Een aspect aan dit perspectief dat me hierbij boeit, is de autonomie van het werk, dat direct 'terugspreekt' naar mij als maker. Als maker ben ik de eerste kijker van het werk. Als het werk reeds bij de eerste inscriptie van een handeling autonoom naar mij terugspreekt als maker, hoe kom ik er dan toe om er toch aan door te werken? Blijkbaar heb ik een intentie, hoewel onuitgesproken en ongedefinieerd, die ik in meerdere of mindere mate herken in het werk. Behalve het handelen is tevens het kijken of ervaren van een werk, in welke staat het dan ook verkeert, een gebeuren. Het ongrijpbare van die intentie is desondanks de motivatie en toetssteen van het werken.
Als onderwerp heb ik de lichtval door de ramen van mijn atelier gekozen. Het vallen van licht in mijn ruimte is voor mij altijd een wezenlijk gegeven geweest, en een ervaring van 'er zijn' en meer nog: 'hier zijn'. Het verglijden van dat zijn is voor mij al van kindsbeen af een wezenlijke ervaring van het bestaan. Dat verglijden te vangen, in te kerven in een werk, is dat misschien niet één van de meest wezenlijke aspecten van het kunstenaarsschap? De ambiguïteit van identiteit, die fysiek niet te vangen is maar toch zichzelf blijft?