In dit citaat van Lucassen noemt hij een aantal kwaliteiten die een goed kunstwerk moet hebben.
Toch is voor mij is het onmiddelijke, die dreun zoals Lucassen het noemt, eigenlijk geen noodzakelijke kwaliteit van een goed kunstwerk. Want het is volgens mij zo dat een kunstwerk niet on-middelijk, maar juist be-middeld zijn betekenissen prijsgeeft. Eigenlijk is er veel voor te zeggen dat een kunstwerk zijn betekenis altijd bemiddeld - door zichzelf - ontsluit voor de waarnemer. Een werk bemiddelt immers naar zijn aard betekenis. En dat doet het werk door zijn structuur en de referenties die het draagt naar het genre, naar de geschiedenis van de verschillende tradities waarin het geplaatst kan worden en het bestaan in algemene zin of de wereld als geheel. Het kost dus eigenlijk altijd tijd om een werk te ervaren en op je ervaring ervan, de structuur ervan, de referenties die erin aanwezig zijn, te reflecteren.
Dit neemt niet weg dat voor een geoefende kijker het mogelijk is dat een werk, als het ware, 'onmiddelijk' zijn betekenissen prijsgeeft. Beter gezegd, het vermoeden van betekenis. Want deze betekenissen bestaan nog 'onmiddelijk', ze zijn nog blind, een gevoel. De reflectie op een werk maakt dat je vervolgens het werk analyseert, in de context plaatst, in verband brengt met je eigen ervaring ervan en je ervaring van jezelf en de wereld. In deze reflectie geef je woorden aan je gevoel, je ervaring, en allereerst aan wat je ziet, hoort en voelt (tast). Zolang je deze stappen niet maakt, blijft je ervaring blind, onmiddelijk. Als je ervaring van een werk onmiddelijk blijft, niet meer dan die eerste 'dreun', dan blijft zij blind. Dan blijft de ervaring betekenisloos. De ervaring zou verglijden in de tijd, in het volgende moment.
Juist door de reflectie op je ervaring, op het beschrijven ervan en het verbinden ervan met je andere ervaringen - en het formuleren van je gedachten daarover in een soort van narratief, wordt de ervaring betekenisvol. De betekenis 'duurt', wordt bestendig. Je kunt de betekenis nu 'herkennen', zoals Lucassen zegt.
Zo geschreven hebbende lijkt het nu wellicht alsof Lucassen hier zichzelf als de romantische kunstenaar adverteert, de sjamaan, de 'gnosticus'. De kunstenaar als de mens die 'weet hoe het zit', die kennis heeft van 'waar het allemaal om gaat', zonder dat deze oordelen waar gemaakt worden door er inhoud aan te geven. Het is immers allemaal 'gevoel' in dit citaat, en 'iets'. Maar ik denk dat deze gedachte onterrecht zou zijn. Er bestaat tenslotte, ook voor mijzelf, die kwaliteit in een werk, die je (bijna) direct raakt. Die ontroering is weliswaar blind, maar ook reeël. Die ontroering is ook hetgene wat je motiveert over het werk na te gaan denken, en allereerst: om woorden te geven aan wat je voelt. Niet dat de ontroering altijd onmiddelijk is, soms ontroert een werk pas nadat je het toegankelijk hebt gemaakt door analyse en reflectie.
Die spanning tussen het onmiddelijke, het blinde; en het bemiddelde, in woorden vervatte, lijkt op de spanning die bestaat tussen het tijdelijke en het eeuwige. Ik denk dat een mens in deze dualiteit bestaat. Het tijdelijke van het lichaam, dat onherroepelijk voorbij gaat, en het 'eeuwige' - of wellicht beter gezegd, de gerichtheid op het bestendige - van 'de geest'. De geest waarin het 'idee' leeft van een 'ik', dat - weliswaar gevormd wordt door zijn ervaringen in het tijdelijke, maar bestendig 'zichzelf' blijft. Ter verduidelijking: jij bent het toch die als kind bijvoorbeeld voor het eerst naar school ging, en dezelfde jij is het die bijvoorbeeld later na een scheiding zichzelf afvraagt: wie ben ik nou echt? Het denken bemiddelt tussen deze twee zijnswijzen in de mens. Zo bemiddelt het denken, door de taal, het onmiddelijke van de ervaring van een kunstwerk, en geeft het de ervaring van het werk de betekenis die het heeft in je bestaan. Een bestaan dat voor- en achteruit bestaat in de tijd, en dus eigenlijk boven het tijdelijke uitgaat. In dat wat boven het tijdelijke uitgaat vinden we, denk ik, betekenis. Betekenis gaat over wat bestendig is in het tijdelijke, het voorbijgaande en verglijdende.
Als kunstenaar, als maker van een kunstwerk, begint deze bemiddeling tussen ervaring en betekenis al bij de eerste handeling die ik verricht in een werk. Meteen is het werk er, bestaat het al los van mijzelf als maker. Wat dan maakt dat ik doorwerk aan het werk heeft óók te maken met wat Lucassen hier zegt. Je hebt een intentie, ook al is deze meestal nog gedeeltelijk blind, namelijk: het maken van een betekenisvol kunstwerk. Ik wil als maker dat het werk uiteindelijk ook voor mijzelf bemiddeld tussen wat ik ervaar en wat ik beteken. Dat is een ontdekkingsreis, want voor mij geldt dat ik liever niet op voorhand al weet wat het werk uiteindelijk zal zijn. In die ontdekkingstocht van het maken van het werk, ontdek ik wat mijn ervaring van het maken betekent, zonder dat deze betekenis uitgeput raakt. En de betekenis verknoopt zich in verschillende richtingen; van de kunstgeschiedenis, het genre, de verschillende tradities waarin ik sta, mijn bestaan en de wereld als geheel. Ondanks dat de betekenis van een werk zich onuitputtelijk kan verknopen in allerlei richtingen, betekent het werk niet alles. Het heeft een eigen structuur, staat in zijn eigen genre en traditie, refereert aan specifieke ervaringen en realiteiten, en heeft bovenal een specifieke vorm en structuur. Het proces van het maken en mijn intenties daarbij, heeft te maken met het ontdekken van de specifieke ervaringen en de betekenissen ervan in dit specifieke werk, wat eigenlijk nooit 'af' is. De betekenis ervan eindigt niet wanneer ik stop met eraan door te werken. De betekenis laat zich tenslotte niet vangen in één praktische doelstelling of functie.
Het mooiste van dit citaat van Lucassen is dat ik van mezelf erin herken dat een kunstwerk gaat om betekenis. Om volheid aan betekenis: betekenisvolheid. Dat is uiteindelijk wat ontroert en boeit. Juist omdat het nooit eindigt en onuitputtelijk is.
terug naar de spiegelcitaten
Toch is voor mij is het onmiddelijke, die dreun zoals Lucassen het noemt, eigenlijk geen noodzakelijke kwaliteit van een goed kunstwerk. Want het is volgens mij zo dat een kunstwerk niet on-middelijk, maar juist be-middeld zijn betekenissen prijsgeeft. Eigenlijk is er veel voor te zeggen dat een kunstwerk zijn betekenis altijd bemiddeld - door zichzelf - ontsluit voor de waarnemer. Een werk bemiddelt immers naar zijn aard betekenis. En dat doet het werk door zijn structuur en de referenties die het draagt naar het genre, naar de geschiedenis van de verschillende tradities waarin het geplaatst kan worden en het bestaan in algemene zin of de wereld als geheel. Het kost dus eigenlijk altijd tijd om een werk te ervaren en op je ervaring ervan, de structuur ervan, de referenties die erin aanwezig zijn, te reflecteren.
Dit neemt niet weg dat voor een geoefende kijker het mogelijk is dat een werk, als het ware, 'onmiddelijk' zijn betekenissen prijsgeeft. Beter gezegd, het vermoeden van betekenis. Want deze betekenissen bestaan nog 'onmiddelijk', ze zijn nog blind, een gevoel. De reflectie op een werk maakt dat je vervolgens het werk analyseert, in de context plaatst, in verband brengt met je eigen ervaring ervan en je ervaring van jezelf en de wereld. In deze reflectie geef je woorden aan je gevoel, je ervaring, en allereerst aan wat je ziet, hoort en voelt (tast). Zolang je deze stappen niet maakt, blijft je ervaring blind, onmiddelijk. Als je ervaring van een werk onmiddelijk blijft, niet meer dan die eerste 'dreun', dan blijft zij blind. Dan blijft de ervaring betekenisloos. De ervaring zou verglijden in de tijd, in het volgende moment.
Juist door de reflectie op je ervaring, op het beschrijven ervan en het verbinden ervan met je andere ervaringen - en het formuleren van je gedachten daarover in een soort van narratief, wordt de ervaring betekenisvol. De betekenis 'duurt', wordt bestendig. Je kunt de betekenis nu 'herkennen', zoals Lucassen zegt.
Zo geschreven hebbende lijkt het nu wellicht alsof Lucassen hier zichzelf als de romantische kunstenaar adverteert, de sjamaan, de 'gnosticus'. De kunstenaar als de mens die 'weet hoe het zit', die kennis heeft van 'waar het allemaal om gaat', zonder dat deze oordelen waar gemaakt worden door er inhoud aan te geven. Het is immers allemaal 'gevoel' in dit citaat, en 'iets'. Maar ik denk dat deze gedachte onterrecht zou zijn. Er bestaat tenslotte, ook voor mijzelf, die kwaliteit in een werk, die je (bijna) direct raakt. Die ontroering is weliswaar blind, maar ook reeël. Die ontroering is ook hetgene wat je motiveert over het werk na te gaan denken, en allereerst: om woorden te geven aan wat je voelt. Niet dat de ontroering altijd onmiddelijk is, soms ontroert een werk pas nadat je het toegankelijk hebt gemaakt door analyse en reflectie.
Die spanning tussen het onmiddelijke, het blinde; en het bemiddelde, in woorden vervatte, lijkt op de spanning die bestaat tussen het tijdelijke en het eeuwige. Ik denk dat een mens in deze dualiteit bestaat. Het tijdelijke van het lichaam, dat onherroepelijk voorbij gaat, en het 'eeuwige' - of wellicht beter gezegd, de gerichtheid op het bestendige - van 'de geest'. De geest waarin het 'idee' leeft van een 'ik', dat - weliswaar gevormd wordt door zijn ervaringen in het tijdelijke, maar bestendig 'zichzelf' blijft. Ter verduidelijking: jij bent het toch die als kind bijvoorbeeld voor het eerst naar school ging, en dezelfde jij is het die bijvoorbeeld later na een scheiding zichzelf afvraagt: wie ben ik nou echt? Het denken bemiddelt tussen deze twee zijnswijzen in de mens. Zo bemiddelt het denken, door de taal, het onmiddelijke van de ervaring van een kunstwerk, en geeft het de ervaring van het werk de betekenis die het heeft in je bestaan. Een bestaan dat voor- en achteruit bestaat in de tijd, en dus eigenlijk boven het tijdelijke uitgaat. In dat wat boven het tijdelijke uitgaat vinden we, denk ik, betekenis. Betekenis gaat over wat bestendig is in het tijdelijke, het voorbijgaande en verglijdende.
Als kunstenaar, als maker van een kunstwerk, begint deze bemiddeling tussen ervaring en betekenis al bij de eerste handeling die ik verricht in een werk. Meteen is het werk er, bestaat het al los van mijzelf als maker. Wat dan maakt dat ik doorwerk aan het werk heeft óók te maken met wat Lucassen hier zegt. Je hebt een intentie, ook al is deze meestal nog gedeeltelijk blind, namelijk: het maken van een betekenisvol kunstwerk. Ik wil als maker dat het werk uiteindelijk ook voor mijzelf bemiddeld tussen wat ik ervaar en wat ik beteken. Dat is een ontdekkingsreis, want voor mij geldt dat ik liever niet op voorhand al weet wat het werk uiteindelijk zal zijn. In die ontdekkingstocht van het maken van het werk, ontdek ik wat mijn ervaring van het maken betekent, zonder dat deze betekenis uitgeput raakt. En de betekenis verknoopt zich in verschillende richtingen; van de kunstgeschiedenis, het genre, de verschillende tradities waarin ik sta, mijn bestaan en de wereld als geheel. Ondanks dat de betekenis van een werk zich onuitputtelijk kan verknopen in allerlei richtingen, betekent het werk niet alles. Het heeft een eigen structuur, staat in zijn eigen genre en traditie, refereert aan specifieke ervaringen en realiteiten, en heeft bovenal een specifieke vorm en structuur. Het proces van het maken en mijn intenties daarbij, heeft te maken met het ontdekken van de specifieke ervaringen en de betekenissen ervan in dit specifieke werk, wat eigenlijk nooit 'af' is. De betekenis ervan eindigt niet wanneer ik stop met eraan door te werken. De betekenis laat zich tenslotte niet vangen in één praktische doelstelling of functie.
Het mooiste van dit citaat van Lucassen is dat ik van mezelf erin herken dat een kunstwerk gaat om betekenis. Om volheid aan betekenis: betekenisvolheid. Dat is uiteindelijk wat ontroert en boeit. Juist omdat het nooit eindigt en onuitputtelijk is.
terug naar de spiegelcitaten